Laatst stond ik ineens een oud vrouwtje uit te kafferen. Ik was het niet van plan – ze moet tegen de tachtig zijn – maar ik had mezelf niet meer onder controle. Terwijl ze de goedheid zelve was geweest.
Een zwerfkat gaf ze al een tijdlang zijn natje en zijn droogje. Het beest – rood, witte bef – zag er wel kerngezond uit, maar kwam aldoor maar terug. Het moest dus wel een zieligerd zijn. Ze kocht verschillende merken voer, om te kijken welke hij het meest lustte. Een kieskeurige clochard, dat zag ze meteen.
Zelf zag ik mijn kat – tien jaar, rood, witte bef – steeds minder en minder. Op een gegeven moment nam hij niet eens de moeite om ’s nachts terug te komen.
“Waarom loopt een kat met een huis om zes uur ’s morgens buiten?” De mevrouw was duidelijk niet doordrongen van het effect van haar acties.
Feitelijk had ze mijn kat ontvoerd. Als ik hem niet toevallig had gezien bij het wegbrengen van mijn plastic afval – naar een bak die op geen enkele andere looproute ligt -, dan waren ze wellicht al bij elkaar ingetrokken. Hij leidde me trots, met opgeheven staart, naar een deur van een benedenhuis met ouderwetse vitrage. Ik hoefde alleen maar aan te bellen en – retorisch – te vragen of ze deze betreffende kat kende. Het mysterie was opgelost. Er stond zelfs een waterbakje op haar stoep.
Na verloop van tijd verontschuldigde ik me tijdens het gesprek, voor het wat felle begin. Ze leek daadwerkelijk te denken dat ze liefdadigheid verricht had. Ze bedoelde het goed. Nu woont Binkie weer hier en eet hij zijn gebruikelijke brokjes. Arm beest.